13. De wondere wereld van spelend leren

door Janne Fret

Spelend leren is zo belangrijk voor kindjes. Door te spelen leren ze zoveel bij: woordenschat, zinsbouw, omgaan met bepaalde situaties, probleemoplossend denken, sociale vaardigheden, frustratietolerantie, noem maar op. Alleen gaat dat niet vanzelf. Daarom neem ik je vandaag mee in de wondere wereld van de verschillende spelniveaus en hoe je die stimuleert.

Emma stak vroeger al haar speelgoed in haar mond. En ik vond dat het lang duurde vooraleer ze écht speelde, zoals wij als ouder denken dat het moet. Tot Noah kwam: die deed dat nog véél langer dan Emma. Dat hielp mij om alles weer in perspectief te zien: ieder kind ontwikkelt op zijn of haar tempo. En ook al ben ik fan van data en mijlpalen, ik ben blij dat er op spelen geen worden gekleefd. We vergelijken onze kinderen (en onszelf) al genoeg. Laat spelen maar lekker spelen blijven.

1. Exploratief spel

Het eerste spelniveau heet ‘exploratief spel’. Als ze geboren worden, hebben baby’s nog niet veel aandacht voor wat er rondom hen gebeurt. Na enkele weken verandert dat. Op een bepaald moment nemen ze dingen vast en brengen ze die meestal naar hun mond: ze gaan ontdekken. Dat doen ze met al hun zintuigen: hun mond, hun handjes, ze kijken naar licht, bewegingen, zien patronen, slaan, alles wat hen helpt de wereld en de dingen rondom hen te verkennen.

Er zijn tal van speelgoedjes die je in deze fase kan aanbieden. Pluchen balletjes, balletjes met gaatjes in die ze goed kunnen vastnemen, rammelaars, bijtringen in felle kleuren of knuffels. Maar ook alledaagse dingen zoals lepels, (geen te scherpe) sleutels, handdoekjes, potjes, spiegels, sokken met kleurtjes of patronen, een speelmat met verschillende texturen of een mobiel of speelboog die je boven hen hangt of zet.

Om deze fase uit te lokken kan je dingen aan de baby geven en kijken hoe het licht erop valt. Of zelf rammelen met de rammelaar en die aan je baby geven. En natuurlijk met zoveel mogelijk enthousiaste geluidjes. Brabbel maar mee of bied eenvoudige taal aan zoals ‘ooh’, ‘aah’ of ‘mooi’ die je baby later kan imiteren.

2. Combinatorisch spel

In dit tweede spelniveau combineert je kindje twee dingen, zoals voorwerpen in of uit de doos laden. Of een blokje tegen de tafel of op de grond tikken om te horen welk geluid dat maakt. Een toren bouwen is een ander voorbeeld van een combinatorisch spel omdat je twee blokken op elkaar zet. Al zal dat iets later in de ontwikkeling gebeuren, omdat deze handeling motorisch moeilijker is.

Ook hier zijn de materiaalmogelijkheden eindeloos. Denk maar aan dozen of potjes die in elkaar passen, wasmanden om in of uit te laden, blokjes of stapelringen. Voor Emma maakte ik ooit een pot met droge witte bonen. Die gaf ik haar dan, samen met wat potjes, dekseltjes en lepeltjes van verschillende groottes. Ze is uren zoet geweest met boontjes scheppen! Om je een idee te geven: ze was toen 17 maanden. Staar je, zoals ik daarstraks ook al aankaartte, niet blind op de leeftijd. Kijk liever naar in welk spelniveau je kindje zit, dan naar de leeftijd.

3. Actie-reactiespel

In dit spelniveau leren kindjes dat hun actie iets teweegbrengt. Bijvoorbeeld een speelgoedje met knopjes dat muziek maakt als je erop drukt. Of een pop die begint te praten als je op haar buik duwt. Of een knuffel die begint te bewegen.

Niet ieder kind vindt alles even leuk. Zo had mijn broer Emma eens een knuffeluil cadeau gegeven die muziek speelde als je op het ene pootje drukte, en licht gaf als je op het andere drukte. Nu, Emma was nogal een ietwat flauw kind. Op een winteravond, toen het al redelijk donker was in huis, drukte ze op het pootje en gaf de uil een eng, groen licht. Ze werd enorm bang en de uil werd ver weg weggestopt. We hebben die doos enkele weken geleden teruggevonden en nu, twee jaar later, vindt ze de knuffel niet meer eng, maar gewoon supertof. Kijk dus goed naar wat je kindje leuk vindt.

Voorbeelden van leuk speelgoed in deze fase zijn bewegende poppen, muziekdoosjes met knoppen, speelgoedtelefoons of een wippertje. De zeedierendraaitol van VTech was hier bijvoorbeeld een schot in de roos.

4. Functioneel spel

Dit is spel zoals wij het zelf zouden spelen. In deze fase steekt je kindje de auto niet meer in de mond of tikt er niet meer mee op tafel, maar gaat hij ermee rijden. De auto wordt dus gebruikt waarvoor hij dient. Roeren met een lepel in een potje, of alsof drinken uit een beker zijn andere voorbeelden.

Merk je dat je kindje combinatorisch speelt? Probeer dan als volgt eens een niveau hoger uit te lokken. Ga bij je kindje op ooghoogte zitten en volg zijn spel, maar doe nog niets. Zo weet hij dat je geïnteresseerd bent en hij de leiding heeft. Kijk goed naar wat hij doet. Neem een speelgoedje vast dat identiek is aan of bijna hetzelfde is als het zijne, bijvoorbeeld een andere auto of een ander diertje. Ga hem dan imiteren: doe na wat hij doet tot je kind doorheeft dat jullie samen aan het spelen zijn en er aandacht voor jou en het speel goed is.

Kijkt je kindje naar je? Ga dan een stapje verder. Stel dat hij met een lepel op de grond aan het tikken was, dan begin jij nu in het potje te roeren terwijl je zo enthousiast mogelijk taal toevoegt. Bijvoorbeeld: “Oh, kijk, ik ben aan het roeren!” Je hebt nu een volgend spelniveau laten zien en nu wacht je even af. Vraag dus niet of hij je nadoet, maar wacht. Imiteert hij je? Dan ben je bij het volgende spelniveau beland. Doet hij het niet? Dan is dat ook oké, dan probeer je het later nog eens op dezelfde manier.

Dit kan je bij elk spelniveau doen. Wil je van exploratief naar combinatorisch gaan? Laat hem het blokje dat hij eerst aan het bekijken was nu eens tegen een ander blokje tikken. Wil je van combinatorisch naar actie-reactie? Laat zien wat er gebeurt als je op het knopje van een speelgoedje drukt. Van actie-reactie naar functioneel? Laat zien dat je met een speelgoedtelefoon niet alleen op de knopjes kan drukken, maar breng hem naar je oor.

5. Doe-alsofspel

Na het functionele spelen komt het doe-alsofspel. Dat is eerst op zichzelf gericht, en daarna op anderen. Bij een op zichzelf gericht doe-alsofspel doet je kindje bijvoorbeeld alsof hij uit een beker drinkt en zegt hij ‘hmm’. Of blaast hij op een kommetje omdat er in zijn spel iets warms in zit. Of zegt hij ‘dada’ als hij met de auto wegrijdt. Merk je het verschil met het functioneel spel? Je kindje rijdt niet zomaar met de speelgoedauto, maar rijdt weg of komt ergens toe bijvoorbeeld.

Later evolueert dat op zichzelf gerichte spel naar eentje dat op anderen is gericht. Kindjes drinken nu niet meer zelf uit de beker, maar laten hun pop eruit drinken. Of ze vervangen de pamper ervan. Of ze zetten popjes in de auto om ermee te rijden.

Noah zit nu op dit niveau: zijn zeven Bumba-knuffels moeten mee aan tafel want hij wil hen hapjes van zijn eten geven. En ze moeten allemaal mee in bed, want hij dekt ze allemaal toe voor hij zelf kan slapen.

Vanaf deze fase is het voor jou als ouder ook makkelijker om mee te spelen, omdat er meer betekenis in het spel zit. Doe gezellig mee door weer te volgen, te imiteren, een niveau hoger te tonen en te wachten.

Speelgoed dat hier heel goed van pas komt, zijn dingen als een werkbank, een speelgoedkeuken, een poppenhuis, een pop of een automat met straten en parkeervakken op. Maar ook alledaagse dingen zoals een washandje of een sponsje, stofdoekjes, een borstel of een bezem. Of zelfs een leeg spuitbusje om te doen alsof ze mee met jou poetsen.

6. Symbolisch spel

In dit spelniveau gebruikt je kindje een voorwerp als iets anders. Een wc-rol verandert plots in een raket of vliegtuig. En een kommetje wordt plots een hoedje. Je stimuleert dat door zelf gekke dingen te verzinnen. Al is de kans klein dat ze kunnen tippen aan de vindingrijkheid van je kind.

7. Complexer doe-alsofspel

In dit spelniveau rijdt je kindje niet zomaar weg met de auto, maar moeten de poppetjes nog eerst tanken. Of krijgen ze een platte band onderweg naar zee. Kortom: er komt een heel verhaal bij kijken.

Emma zit nu volop in deze fase. Zo vindt ze het heerlijk om restaurantje te spelen. Dan belt ze met de speelgoedtelefoon uit haar speelgoedhuisje om te vragen of ik een chocoladetaart wil bestellen. En als ze die aan mij geeft, zegt ze dat ik goed moet blazen, omdat de taart nog warm is.

Je zal trouwens merken dat er bij deze fase meer taal komt kijken, net omdat er een verhaal achter zit en alle personages bijvoorbeeld ook kunnen praten.

Speelgoed dat Emma fijn vindt, zijn haar speelgoedkeuken, poppen en de zandbak om taartjes of zandkastelen in te maken. Je hoeft trouwens ook niet altijd nieuw speelgoed te kopen. Wij steken een deel in de kast en proberen dan om de zoveel tijd af te wisselen. Zo lijkt het alsof het speelgoed nieuw is en blijven ze het interessant vinden.

8. Fantasiespellen

Dit is het laatste spelniveau. Hier verkleden kinderen zich en worden ze plots een ander persoon: dokter, bakker, piloot of bloemist? Je kan het zo gek niet bedenken.

Emma is bijvoorbeeld helemaal in de ban van Mega Mindy. Dan trekt ze haar pak aan en gaat ze op boevenjacht. Ze rent dan door het huis en springt op de zetel om de boeven te vangen. Noah, die het allemaal nog niet zo goed begrijpt en omgedoopt wordt tot Mega Toby, rent dan gillend achter haar aan. Oorverdovend, maar hartverwarmend tegelijk!

Veel speelplezier!

Janne

PS: Wil je spelniveaus en de tips in een handig overzicht? Download ze via deze link.

Aanmelden om een reactie achter te laten
12. Wanneer je kind taal op een andere manier leert
met logopediste Isabel Witters